Gebroeders Janssen - Arendonk (BE) - Fons Janssen, de miskende

Het is het natuurtalent van vader Driekske Janssen zaliger dat aan de basis ligt van het beste duivenras dat ooit heeft bestaan. Of nog zal bestaan !

Hij had al duiven in de vorige eeuw. En goede ! Henri wist waar hij de duiven halen moest, al bleef hij in eigen streek, en waarschijnlijk heeft er  nog niemand bestaan die, ondanks het gemis aan boekenwijsheid, als kweker van duiven zo begaafd was als hij. Hij had een bepaald type duiven voor ogen en daar werd bewust naar toe gekweekt. Verder waren er de uitslagen en de natuurlijke gezondheid die beslissend waren in de selektie. Starten met het beste dat er vliegt, kruisen en weer intelen met steeds een gezondheid voor ogen die nooit groot genoeg kon zijn. Dat waren de beginselen van Henri Janssen. Het bracht hem reeds voor de eerste wereldoorlog aan de top. Hij had mooie duiven, veelal blauw of geschelpt en het waren allerbeste. En de Janssenduif zou in al die jaren kwalitatief alleen maar vooruit gaan. Ze werd ook steeds volmaakter in de hand. Duiven die qua uiterlijk helemaal uit de toon vielen hebben er eigenlijk nooit op de hokken in Arendonk gezeten. Die gezonde, mooie duif die met speels gemak eerste prijzen won, vooral als het helder weer was, is bijna een eeuw blijven bestaan.


Fons Janssen, de oudste van de broers en moeder Pauline

De Janssenduif van 1983 vertoont nog een opvallende gelijkenis met die van vele jaren her. Bijna alle duiven die in de loop der jaren werden  gekweekt waren van "het type", met steeds weer die ongelooflijke gezondheid. We hebben vaak gesproken met liefhebbers die zich bij Janssen  iets aanschaften tussen 1945 en 1955. En steeds weer was er die verbazing over die ongekende klasse. In de meeste gevallen was er werkelijk niet te spelen tegen iemand die zich met de Janssensoort in de strijd mengde. Carrières werden gemaakt, wereldreputaties gevormd met de  Janssenduif als vertrekpunt.
Jan Grondelaers, Verhoeven Goirie, Seymus Aartselaar, Louis van Loon Poppel, Meylemans Heist op den Berg, van der Flaes en talloze anderen vlogen zich met Janssenduiven in enkele jaren uit de anonimiteit. Maar uiteraard mogen we niet alleen vader Henri Janssen de rol toebedelen de Janssenduif te hebben ontworpen en veredeld. Het zijn vooral ook de zoons Adriaan en Charel die door hun gaven en opoffering de Janssenduif mede gestalte hebben gegeven. Bovendien is er nog een ander uiterst belangrijk gegeven. De Janssenduif werd in de loop der jaren ook beter door enkele welgeslaagde kruisingen. En de duiven die werden ingebracht en die de kwaliteit nog zouden verhogen, werden aangeschaft op advies en initiatief van Fons Janssen, de oudste zoon van Henri. Het was immers Fons in wie vader steeds een grenzeloos vertrouwen had en  wiens raad vaak werd opgevolgd. En die enkele keer dat Fons vond dat de Janssens versterking konden gebruiken werd naar hem geluisterd. Vader Henri had met de zoons gemeen dat hij bezeten was van een tomeloze competitiegeest. De Janssens hebben altijd de beste willen zijn en dat is nog zo. En zonder die wil zou hun faam ook nooit die vlucht hebben genomen. Voor een Janssen telt maar één plaats op de uitslag: De bovenste! En die bovenste plaats heeft men nooit trachten te forceren door een gigantisch aantal duiven in de strijd te werpen.

Integendeel. Elke duif die in al die jaren bij Janssen werd ingezet moest in staat worden geacht die felbegeerde bovenste plaats te bezetten. Zo is het altijd geweest en zo is het nu nog. De pers of publiciteit halen met een enkele vroege prijzen met daarbij een hopeloze hoeveelheid kladvliegers, waarvan er bij toeval misschien ook enkele op de uitslag geraken, is iets dat men aan anderen overliet. En die competitiegeest, die onverzettelijke wil om de beste te zijn, verklaart ook enkele belangrijke stappen die in het verleden werden gedaan. Stappen die volledig op het konto komen van Fons. Hij was de man van de wereld, had graag een pint bier, kwam overal en legde zijn oor te luister als het over duiven ging.
Twee keer nu, in een halve eeuw tijd, kreeg Fons het idee dat er ergens nog betere duiven vlogen dan thuis. Dit was vlak na de eerste  wereldoorlog en ongeveer 10 jaar later. Het is lang geleden en behalve de inbreng van de Halve Fabry (1960) werden waarschijnlijk geen andere duiven meer aangeschaft. Tenminste niet waarmee men succes had. En die beide keren dat Fons op nog betere duiven stuitte werd niet  geschroomd er op af te gaan. Betere duiven dan de hunne hebben de Janssens immers nooit willen accepteren en daarom werd ook in beide gevallen niet gerust voor  met die duiven kennis gemaakt kon worden.
We hebben het over Ceulemans Berlaar en Schoeters Herenthout. Hun duiven werden aangeschaft, uitgetest, vergeleken en... goedbevonden. En de inbreng van genoemde soorten deed de Janssenduif nog aan kwaliteit winnen. Het was Fons die deze soorten wist te vinden. En het was ook hij die zijn vader en broers er van wist te overtuigen dat een mogelijke inbreng van die duiven wel eens aangename gevolgen zou kunnen hebben. Hoogstpersoonlijk, meestal vergezeld van zijn broers en schoonbroer, ging hij de Ceulemans- en Schoetersduiven halen en wat het  resultaat is geweest kan men elders lezen.
Zijn betrekkelijke onbekendheid doet daar niets aan af. Driekske Janssen en zijn ongetrouwde zoons hebben altijd de naam gehad. En het moet  Fons onnoemelijk veel pijn hebben gedaan als men hem steeds weer vroeg of hij soms familie was van die beroemde Gebr. Janssen in Arendonk. Want zonder Fons zouden er die Gebr. Janssen natuurlijk wel zijn geweest, maar nooit zo beroemd. Toch moet men er ook weer voor waken nu niet door te slaan naar het andere uiterste. Uiteraard volstond de onmiskenbare kwaliteit van de door hem aangeschafte duiven alleen niet om het Janssenhok zo'n faam te geven. De intense verzorging, de weldoordachte koppelingen, de voorbereiding op de concoursen zijn ook van  essentieel belang geweest. En dat zijn toch allemaal zaken die buiten hem om zijn gegaan. Hier spelen vader Henri en de zonen Adriaan en Charel een beslissende rol. Fons zorgde voor de duiven, zijn vader en broers deden ze ontplooien en veredelden ze. Zij ook oordeelden op een gegeven moment dat, wat ze op het hok hadden, volstond. Zo niet dan was Fons misschien duiven aan blijven schaffen met alle gevolgen van  dien. Na de Schoetersduiven wilde men geen andere meer en was de rol van Fons in feite uitgespeeld.
Men merkt ook hoe goed de Janssenbroers elkaar eigenlijk aanvulden. De een zorgde voor de duiven, de anderen zorgden voor de rest. Want dat men er in een sport als deze met de kwaliteit alleen niet is, is genoegzaam bekend. Henri, Charel en Jaan deden het goud blinken dat Fons had aangeschaft. De eerste bouwsteen waarop het Janssenras werd gefundeerd, werd gelegd tijdens de erste wereldoorlog.

Fons Janssen, geboren 4 nov. 1895, zou op 5 febr. 1916 als vrijwilliger in dienst gaan. Hij werd gedetacheerd, oh ironie, in Reusel. Van 18 juni 1916 tot 13 sept. 1918 dan droeg hij 's lands wapenrok aan de Ijzer. En het is in Kaaskerke, Steenstraat, dat hij ene Louis Ceulemans uit Berlaar leerde kennen. Ceulemans bleek duiven te hebben en niet verwonderlijk dat daar aan het front meer over duiven werd gesproken dan over de vijand. En gaandeweg die gesprekken werd het Fons duidelijk dat hij met iemand te doen had met fabelachtige vliegers. Nadat hij dan tot 13 juni 1919 nog in gevangenschap had gezeten in het Duitse Göttingen werd hij op 26-6-1919 "afgedankt". En bijna onmiddellijk daarna spoedde Fons Janssen zich in zeven haasten naar die Ceulemans. Hij werd er als ex-kameraad uit de oorlog als een koning ontvangen en het bleek Fons  gauw dat Ceulemans niet overdreven had toen hij zo hoog opgaf over de kwaliteiten van de duiven van vader. Duiven die overwegend rood  bleken te zijn met verder als voornaamste kenmerk: vooruitvliegen. Toen hij terug naar Arendonk keerde had hij de "Vos 1919" in het mandje zitten. Dat vriendschap voor die Ceulemans geen ijdel woord was zou gauw blijken. En weinig ook moet Fons Janssen toen vermoed hebben dat, wat hij in de mand had zitten, enorme gevolgen zou hebben voor niet alleen de duiven van thuis, maar voor heel de internationale duivensport. Met die Vos van 1919 is nooit gevlogen. Hij werd gepaard met een blauwe duivin van de "oude soort" van vader Henri en onmiddellijk bleek wat de Vos als kweker waard was: Goud!
Want een generatie lang zouden daar in Arendonk met de regelmaat van een klok rode of "vosse duiven" geboren worden. Namen als het  Wondervoske en haar nazaten, de Bange van 51, de Bange van 59 enz. kregen een magische klank in de internationale duivensport. En al deze duiven voeren nog een beetje dat Ceulemansbloed. Tot en met de Rooie Appie en de 05 van Camphuis toe!

  

In okt. 1920 werd Fons Janssen dan douanier. "Hij kwam bij de accijnzen" zeggen ze in België. Op 1 juli 1921 werd hij benoemd in Mol (Sas) en zijn volgende woonplaats zou Baarle Hertog worden. Dit was na zijn huwelijk op 27-12-1922. Hij vestigde zich in het enclavedorp in het  Kerkestraatje en van 1 april 1924 tot in 1935 zou hij met de soort van thuis gekruist met de Schoetersduiven de duivensport in Baarie Hertog  compleet op stelten zetten.
Dat Fons met Schoeters in contact was gekomen had alles met zijn beroep te maken. Bij de "accijnzen" was alles wat met alcohol en bier te maken had Fons zijn "pakkie aan". Zo verzeilde hij bij Schoeters Herenthout, dat was immers een brouwer, en andermaal trof hij  het te maken te krijgen met een van de beste liefhebbers van België uit die tijd. Er kwamen Schoetersduiven naar Arendonk en hoe dit is gebeurd en wat voor gevolgen dit heeft gehad leest men elders. Meteen kent men ook de pijlers waarop het Janssenras rust, de Ceulemans en de Schoetersduiven.
"De Schalieblauwe", de "Rappe", de "Oude Witoger van 33" en nazaten van de "Aap" zijn de meest sprekende exponenten van de inbreng van de  Schoeterssoort.
In de eigen streek zijn het waarschijnlijk de Rappe en het Wondervoske die het meeste stof hebben doen opwaaien. Een verhaal apart is dat van de moeder van de Rappe. De vader was, zoals vermeld "de schalieblauwe van 32". Om de origine van de moeder te achterhalen moeten we
terugkeren naar de kinderjaren van Charel. Die was toen al helemaal gek van duiven en in een sinaasappelkistje (wie is er zo niet met duiven begonnen?) hield hij een koppel duiven die hij van vader had gekregen. Het was nog van diens oude soort. In die tijd ook kwam ene Peters, bakker in Arendonk, veel bij de Janssens. Om er over duiven te komen "klappen" en kaart te spelen. Tijdens een van die bezoeken liet Chareltje aan de bakker vol trots een koppel jongen zien die hij zijn "kotje" gekweekt had. "Awel, wa hedde gij die dufkes schoon gekweekt" was de reaktie van de bakker, terwijl hij Charel bemoedigend op de schouder klopte. "Ge kunt ze kopen" replikeerde Charel en besloten werd dat Charel maar een seintje moest laten als de jonge "gaar" waren. Het spreekt voor zich dat Charel zo trots was als een pauw. Maar toen het eenmaal zo ver as, bleek die  bakker Peters niets van een kinderhart te begrijpen. Hij zei dat Charel zijn duifjes maar moest houden, want "hij had er toch al te veel." Maar hiermee is het verhaal nog niet afgelopen. Het verdriet van de jongste Janssen was onmetelijk groot en hij huilde werkelijk als een speenvarken  omdat de bakker hem zo had laten zitten.
Net op dat moment echter komt de getrouwde broer Fons binnen, die toen in Baarie Hertog woonde. Fons heeft altijd al het hart op de juiste plaats gehad en voelde mee met zijn jongste broer. "Waarom blèt die kleine zo?" informeerde hij belangstellend. Het verhaal van bakker Koep Peters werd verteld en Fons, die nooit een schraperd is geweest en in zijn tijd ook geld voor een duif durfde geven, kocht de beide jongen van Charel.
Voor 5 frs. Meer om zijn broer een plezier te doen, zodat hij zou ophouden met blèten, als uit interesse voor de duiven. Dit moet aan het eind van de twintiger jaren geweest zijn. Die twee jongen waren een doffer en een duivin en Fons besloot er mee te gaan vliegen in Baarle Hertog. Het duivinnetje vloog prima, de doffer echter weigerde zich op tijd te melden. Aanvankelijk slaagde hij er zelfs niet in om dezelfde dag thuis te geraken. Omdat het een duif van Charel was en nog van het oude goede soort van vader, had Fons toch wat geduld met de  doffer en zowaar... Na enkele weken kwam hij al dezelfde dag naar huis. Tot hij dan op een bepaalde dag "tegen een duivin aanliep" en er iets wonderlijks gebeurde. Die doffer van Charel vliegt meteen de eerste prijs. "Wat is me dat nu allemaal?" dacht Fons. Onmiddellijk schreef hij een brief naar thuis om zijn vader en  broers op de hoogte te stellen van die overwinning "van de duif van Charel". Men was in Arendonk nog maar nauwelijks van de schrik bekomen of prompt lag er weer een brief in de bus. De daaropvolgende zondag had die doffer van Charel nog maar eens de eerste gevlogen.
Charel was in alle staten van opwinding, maar dit zou alleen maar erger worden. Die duif presteerde het om 7 zondagen op rij de 1e te vliegen. Zo ver kwam het zelfs dat men geen geloof meer hechtte aan de brieven die toekwamen. "Fons zou die wel geschreven hebben om Charel een plezier te doen." Toen die op een dag echter met de uitslagen op de proppen kwam, moest men wel geloven. Het betrof nog een duif met rose oogranden, zoals men er toen wel meer kweekte uit het oude soort van vader.
Wel, die doffer heeft later nog bij Eyssen en bij Janssen gezeten. De Janssens kweekten er een lichte duivin uit die... de moeder zou worden van  hun Rappe!!! In zijn Baarlese tijd ook was Fons erg bevriend met Janeke Adriaensen, eigenaar van zaal Olympia. Nu in 1983, drijft diens dochter Margriet nog dit café en is er de duivenclub De Valk thuis.

  
Links, Rik Janssen, rechts: vader Fons, Foto genomen tijdens de kampioenenhuldiging in Boom 1953

Er heeft nog een hele goede donkere doffer van Schoeters bij Janeke Adriaensen gezeten Adriaensen had Fons geholpen met het onder dak  brengen van diens duiven en hoe kan een goede liefhebber een sportgenoot meer een plezier doen dan hem wat van de goede soort te schenken ?
Fons mocht "van de staat" geen duivehok zetten zodat deze tijdelijk onderdak kregen in de schuur achter zaal Olympia.
Later heeft Fons Janssen, zonder toestemming overigens, toch nog een hok gezet achter zijn douanierswoning in de Kapelstraat. Hij speelde er een tijd zo sterk op dat hij in feite maar één concurrent had, Janeke Adriaensen met... Janssenduiven.
In 1935 is hij dan verhuisd naar Neerpelt, in Belgisch Limburg. En ook daar kwam men er al gauw achter dat ze er een duivenliefhebber bijgekregen hadden. "Had maar in Baarle Hertog blijven wonen" kreeg Fons in die tijd vaak te horen. Deze geluiden verstomden wel toen hij in groot verband ging spelen. Maar ook daar was hij binnen de kortste keren de grote kampioen. Door de opsporingsdienst van het Amerikaanse leger werd hij reeds korte tijd later naar Merksplas gestuurd. Dit was in 1938. De duiven gingen natuurlijk mee. Weldra echter kregen de onderdanen van Hitler nogal veel zin om te reizen en Het Oud Blauw van 1976 B-76-612924S. De vader is een zoon van de Jonge Scherpe de moeder is de oude kweekduivin van 1967. Ze is moeder van de Zitter en 't Licht van '81. Dit Oud Blauw werd gekweekt uit dezelfde moeder als de 019. dreigde de duivensport voor Fons Janssen voor goed van de baan te zijn. In eerste instantie moesten alle duiven opgeruimd worden, later volstond het de bezettende troepen dat ze werden vastgehouden. Fons hield ze vast en het klimaat rondom de duiven verbeterde. Zo zeer zelfs dat de Duitsers op het grenskantoor in Zondereigen, samen met de Nederlandse en Belgische douanes het graan mee hielpen ziften. En de "overmaal" was voor Fons zijn duiven. Zelfs werden gestampte eikels verstrekt om de duiven mee in leven te houden. En aldus kon Fons Janssen toch nog met een aantal duiven de wereldoorlog door komen. Duiven van het edelste bloed. De soort van thuis, vermengd met die van Schoeters. Maar het was, zoals bekend, niet alleen voor duiven een moeilijk tijd in en direkt na de oorlog. Ook de mens moest zich in allerlei bochten wringen om aan het dagelijks brood te komen. Zoals het houden van "zwarte varkens".
Wat een "zwart varken" is ? Om dat te weten moet men op een dorp wonen en de oorlog hebben meegemaakt. Fons Janssen had vlak na de oorlog een "zwart varken". En ook uit dit gegeven zal blijken hoe kleine oorzaken soms de meest verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Zeker ook in de duivensport zoals elders al is gebleken. Het "zwart varken" van Fons Janssen ligt aan de oorsprong van het ontstaan van een van de meest vermaarde hokken van de Belgische duivensport. En dit hok heeft op zijn beurt weer heel wat teweeg gebracht bij andere liefhebbers. Liefhebbers met de allergrootste naam!