Artikel geschreven door Patrick Philippens voor "Duifke Lacht - Pigeon Rit" (2003)
Met een balpen, een wiel en een duif in zijn hart geboren.
Op maandag 13 januari werd Robert De Smet negentig. Hij is hiermee op korte tijd onze derde medewerker die we met deze niet alledaagse verjaardag mochten vieren. Eerst was er onze stichter Noël De Scheemaecker (23/12/1909), die ons echter begin verleden op de gezegende leeftijd van tweeënnegentig verliet. Verleden jaar mocht professor Van Grembergen (09/03/1912) zijn negentigste verjaardag vieren, terwijl nu sportjournalist Robert De Smet (13/01/1913) aan de beurt is. Ik had het geluk deze drie legendes in de duivensport naar aanleiding van hun verjaardag te bezoeken. En wil u me geloven dat ik telkens vergat om hen naar het geheim van hun respectabele leeftijd te vragen. Ook dit keer liet ik me weer vangen, doch na drie keer weet ik waarom. Stuk voor stuk straalden ze op hun negentigste verjaardag een veel jongere leeftijd uit en in het bijzonder als het op hun “kopke” aankomt. Ik durf bijna denken dat ze hun jeugdigheid van geest aan het “schrijven” te danken hebben… O, mocht dat toch waar zijn…
Een gelijkenis bij deze drie personaliteiten is eveneens de oprechtheid die ze uitstralen. Iets dat wellicht eigen aan hun generatie is en het gevolg van een leven vol ervaringen. Toch heeft een rechtschapen mens als Robert De Smet niet enkel vrienden en aanzien sommigen hem zelfs als…
Don Quichot.
Alhoewel het curriculum vitae van Robert De Smet eerder op een dik boek lijkt, zullen de meeste duivenliefhebbers in hem eerder de “Don Quichot” van de K.B.D.B. herkennen. En toch zal “argus” bij het lezen van deze regels enigszins opschrikken. Neen, hij ziet zich niet als de boeman van de bond, maar eerder als een waakzaam herder die bekommerd is met het reilen en zeilen van de duivensport. In zijn loopbaan als duivensportjournalist schreef hij echter veel meer reportages dan bijdragen over het bondsleven. Of het nu in “La Dernière Heure-Les Sports”, “De Gazet van Antwerpen”, “Het Laatste Nieuws” of “Duifke Lacht” was. “Ik, mijn duiven en u, uw paarden”, zei Robert ooit aan zijn baas als hij op dinsdagavond vanuit de Tour de France naar huis belde om te informeren naar de prestaties van zijn “paarden van het luchtruim”. Inderdaad, de wielersportjournalistiek was ooit het leven van Robert. “Elke maand was hij op zijn minst drie weken uit huis”, weet echtgenote Yvonne, “zeker als de rondes gereden werden.” Noem maar op: Coppi, Koblet, Kübler, Van Steenbergen, Van Looy, Merckx of Maertens, De Smet kan u uren over deze en andere renners vertellen. Vierentwintig keer volgende hij op de moto of in de auto de Tour de France, waarbij hij voor zijn twintigste deelname – in ’69 toen Eddy Merckx met machtsvertoon zijn eerste tour won – de medaille voor twintig rondes uit handen van Félix Lévitan en Jacques Godet mocht ontvangen. “Men heeft me gevraagd waarom ik niet mijn mémoires schrijf”, vertrouwde Robert ons toe, “maar dit is onmogelijk. Ik heb geen getuigen meer!” En dit terwijl hij ons een vooroorlogs journalistenboek toonde. Misschien leeft die hier nog, tenminste ik heb nooit zijn overlijdensbericht gelezen…” Inderdaad, het is niet alles om negentig te worden. Veel vrienden zijn er niet meer, alhoewel Robert zonder twijfel de gelukkigste mens van Schaarbeek en omstreken is nog steeds zijn vrouw Yvonne aan zijn zijde te hebben die maar één jaartje jonger dan hem is. “Pardon, meer dan één jaar”, corrigeert Robert, “ik ben van januari ’13 en zij van februari ’14.” Toch hebben beiden daar in de Eenens-straat te Schaarbeek nog heel wat voor de boeg, want ze wisten ons met een nauwkeurigheid tot achter de komma te vertellen hoeveel honderdjarigen België telt. Men is nu eenmaal journalist of niet. Schrijven impliceert immers dat men veel dient te weten.
“Niet zo snel, Hugo!”
Robert werd op 13 januari 1913 als onderwijzerszoon in Sint-Jans-Molenbeek geboren om in ’14 naar Schaarbeek te verhuizen. Robert is een echte Brusselaar, die zijn tweetaligheid verwierf door eerst te Schaarbeek in het Frans school te lopen om nadien gedurende zes jaar de Vlaamse Pupillenschool te Sint-Truiden en te Aalst te volgen. Daarna schreef hij zich in de Cadettenschool te Namen in, doch daar werd hij na het tweede jaar voor straf naar het leger gestuurd. De “rebel” in R.D.S. stak voor het eerst zijn kop op. “Mijn droom was echter van journalist te worden. Ik wou weten en schrijven. Zo kwam ik bij “Het Nieuws van den Dag” terecht en later bij “De Gentenaar”. In die periode was ik ook redactiesecretaris van het bondsblad van de voetbalbond. Al snel bleek dat De Smet voor de sportjournalistiek geboren was. Waarschijnlijk een gevolg van zijn militaire opleiding, die gepaard ging met veel sportbeoefening. In ’47 kwam Robert bij “Les Sports” terecht, waar hij een tiental jaar de wielersport verzorgde om nadien als freelancer voor tal van andere binnen- en buitenlandse kranten te werken. In ’60 stichtte hij zelfs op vraag van vijf Vlaamse kranten de sportcentrale, die tot doel had alle sportuitslagen te verzamelen en te groeperen. In ’73 liet hij zich weer verleiden door zijn eerste grote liefde “Les Sports”, waarvoor hij tot aan zijn pensioen in ’78 actief was.

U kan zich indenken dat De Smet tijdens zijn carrière en ook nadien zich meermaals heeft moeten aanpassen aan nieuwe technologieën: beginnend met de schrijfmachine, over de telefoon, de telex, de fax, de computer tot nu de e-communicatie en het internet. Alhoewel nu koning voetbal over de sportpagina’s regeert, was het in de tijd van De Smet de wielersport die heer en meester was, zeg maar tot aan het einde van de periode Merckx, eind der zeventiger jaren. “Kun je je indenken dat de nationale ploeg van de Tour de France enkele dagen voor hun vertrek op de redactie van “Les Sports” voorbij kwam? Ze kregen weliswaar allerhande cadeaus, doch nu zouden ze je wat anders vertellen! Van ’48 tot ’56 volgde ik de Tour met de moto en nadien met de auto, maar dat was niet meer hetzelfde. Men zit er dan niet meer zo dicht op. Ik herinner me bijvoorbeeld nog goed het verzoek van Fausto Coppi aan Hugo Koblet, die in de Tour van ’51 niet te houden was: “Niet zo snel, Hugo!” De motto had ook het voordeel dat je met de renners kon spreken. Zo won Coppi ooit de “Waalse Pijl” met voorsprong en vroeg hij me al rijdend naar de meet: “Heb je niet het adres van mijn hotel?”
In de duivensport heeft Robert De Smet de naam bijzonder over alles en nog wat ingelicht te zijn. Wil u de juistheid van een nieuwtje natrekken, bel dan rustig even naar De Smet. Kwestie van de juiste informanten te hebben. Om te schrijven dient men immers te weten. In de wielerverslaggeving was het niet anders. Neem nu de periode Merckx. Hoeveel sportpagina’s werden niet aan de beste wielrenner ooit besteed? Voor De Smet vormde Merckx echter geen probleem. In zijn beginjaren was hij immers nog manager van Lucien Acou geweest of de schoonvader van Merckx. Robert was aanwezig op de doop van Merckx’s vrouw Claudine, die toen immers op de schoot van mevrouw De Smet plaste… U verstaat dat Robert met Lomme Driessens moest lachen als hij iets voor de pers wou verzwijgen. Robert belde gewoon naar Claudine en de dag nadien stond het in de krant. “Om goed geïnformeerd te zijn dient men veel relaties te hebben en een dure telefoonrekening te betalen”, aldus onze negentigjarige. “Wielrenner Willy Vannitsen was ook steeds bij de pinken, maar ik had niet zijn telefoon willen betalen. De tijden zijn echter veranderd. Wielrenners rijden nu zelfs met een “telefoon” in hun oor. Of hoe coureurs tot uitvoerders zonder personaliteit herleid werden.”
“Hij had met de peer gepist.”
Vanzelfsprekend heeft Robert tal van goede, maar ook trieste herinneringen aan zijn carrière. “Ik zal nooit de dood van Richard Depoorter vergeten, de Belgische belofte voor het rondewerk. Ik zat in Brussel, terwijl onze chef-rubriekleider de Ronde van Zwitserland volgde. Richard Depoorter verongelukte dodelijk in de Sustenpas, naar verluidt een gewoon ongeluk. Toen ik echter de foto’s zag, was ik ervan overtuigd dat men over hem gereden had, hetgeen men echter achtergehouden had. Ik schreef het en na het proces Depoorter bleek dat ik het bij het rechte eind had. Ik heb toen zijn pas bevallen weduwe in een kraaknieuw huis opgezocht. Ik kan u zeggen dat dit geen meevaller was. Ook zal ik de tour van ’51 niet vergeten. In de rit van Dax naar Tarbes vroeg Coppi aan Koblet om iets langzamer te rijden. Hugo Koblet was toen overigens niet te houden. In de vlakke rit van Brive naar Agen reed hij 135 km alleen tegen het peloton, doch er was geen houden aan. Net zoals Merckx kon Koblet overigens alles. Koblet was de grote klasse, de elegantie op de fiets. Waar Koblet het met de souplesse deed, moest Merckx het van zijn macht hebben.” De Ronde van ’69 was de mooiste. Eddy was aan zijn eerste tour toe. Alhoewel hij in het geel reed ging hij in de rit van Luchon naar Mourenx op 140 km van de meet in de aanval. “Hij gaat toch niet door?”, vroeg iedereen zich maar, maar Merckx deed het. Ook zal ik de nooit de aankomst van Merckx in Versailles vergeten, toen hij de finale tijdrit won en zijn eerste ronde op zijn palmares schreef. ’s Morgens had ik mijn medaille van twintig rondes gekregen en in de namiddag verzocht Lévitan mij om aan de microfoon te komen om de toeschouwers in het Vlaams aan te spreken met het verzoek niet op de piste te komen en om zodoende Merckx niet bij zijn aankomst te hinderen. Dat was de schoonste herinnering qua emotie. Ook herinner ik me Merckx nog in de Ronde van Italië toen hij in volle sneeuw de etappe te Tre Cime di Lavaredo won. Wat was dat een rotrit, zoals dat overigens gewoonlijk is bij slecht weer in de bergen. Nadien werd in het perszaaltje een film afgedraaid van de vorige ritaankomst in Tre Cime di Lavaredo toen de betreurde Coppi bij gelijkaardig weer won. Ik stond nog te beven aan de telefoon toen ik mijn verslag uitbracht. Verder zijn er nog slechte herinnering die ik liever niet beleefd had zoals het dodelijk ongeluk van Stan Ockers in het Sportpaleis te Antwerpen in ’56, het dodelijk motorongeluk van mijn leermeester op het vlak van de radio Alex Virot in de rit van Barcelona naar Ax-lez-Thermes in ’57, de dood van Simpson in ’67 op de Mont Ventoux en de afsluitende koers van het seizoen ’71 te Retie waar Jempi Monséré verongelukte. Een interessante anekdote was dan weer de formidabele rit van Michel Pollentier op Alpe d’Huez in de Tour van ’78 toen hij de gele trui greep. Ik had een lang artikel klaar en vloog aanstonds naar België. Aangekomen op de redactie vernam ik dat hij met de “peer” gepist had en ik kon mijn artikel herbeginnen… in een andere stijl weliswaar.
“’T is Gebakken” tegen duizenden duiven uit Noyon.
“Op school had de leraar wetenschappen wel eens over duiven gesproken en dat boeide me. Niet verwonderlijk dus dat ik met een koppel duiven van de kermis weerkeerde. Ik zette ze in een Solo-doos en ze bleven. Later geraakte ik bevriend met de zoon van Jan-Baptist Engels, die vier goede weduwnaars had. Ik ging er geregeld letten en zelfs de klok binnendragen. Zelf werd ik pas echt duivenliefhebber bij het overlijden van mijn schoonvader op Paasmaandag ’52. Vermits het te vroeg in het jaar was om te verkopen, speelden we de duiven verder om ze in gang te houden. Ik hield zeven late jongen en kocht onder andere het basiskoppel terug. De duiver was de “Pie” van ’46, die verkregen werd uit een kruising met Jean Pissens, terwijl de duivin de “Zwarte Depaduwa” van ’46 was. Deze duivin kwam van René Depaduwa, de vader van Georges. Mijn vrouw en ik hebben tal van mooie herinneringen aan de afstammelingen van dit koppel. Zo kregen we ooit veertien jonge duiven samen op de plank. Mijn vrouw had niet genoeg constateerpotjes klaar liggen!” Yvonne en Robert speelden Noyon of 174 km en behaalden tal van overwinningen tegen duizenden duiven. In ’55 wonnen ze zodoende de eerste prijs tegen meer dan 6.000 duiven. “Dat diploma heb ik niet meer”, vertelt Robert, terwijl hij me twee andere diploma’s toonde. Het eerste dateert van 21 juli 1955 waar in de maatschappij “’T is Gebakken” uit Brussel de ereprijs tegen 4.551 duiven werd gewonnen. Het andere diploma is van “La Colombe Fidèle” uit Ukkel en dateert van de 1e september 1957 en is getuige van de 1e prijs tegen 5.317 duiven. Van deze vlucht werd overigens ook nog de 5e en 29e prijs gewonnen! “Een andere keer”, gaat Robert voort, “wonnen wij de drie eerste prijzen tegen 2.200 duiven in “Sans Peur” te Schaarbeek. Ik was toen juist uit den Tour terug en kreeg te horen dat ik wel zou weten wat ik ze moest geven. Het klinkt misschien pretentieus, maar op de lange duur had ik daar geen plezier meer in en wou ik verder. Nu lijkt het logisch dat men met dergelijke duiven verder kon spelen, maar toen waren de categorieën goed omlijnd en dacht men dat men andere duiven voor de halve fond nodig had. Wij hebben onze goede duiven van de hand gedaan om ons anderen aan te schaffen. Alhoewel wij ons goed konden verdedigen, was het niet meer wat het geweest was en kreeg ik geregeld van mijn vrouw te horen: “In mijn tijd verdiende ik geld op Noyon, maar gij verliest uw broek op de halve fond.” Hierbij zal mevrouw De Smet ongetwijfeld iets overdreven hebben, want we zagen tal van uitslagen met overwinningen op de halve fond. Een mooie herinnering blijft eveneens de drie eerste prijzen uit Tulle ’89 in sterke lokaal te Beersel. Provinciaal werd met de tweede begonnen en nationaal met de 26e. De grote ontgoocheling dateert echter van 8 juni 1996 toen de “Cowboy” de 26e semi-nationaal Châteauroux won tegen 12.750 oude duiven. Mevrouw De Smet vond hem op het hok. De “Cowboy” had al gegeten en gedronken. Er had toen duidelijk veel meer ingezeten. Op vijftig jaar duivensport had voor het eerst een duif hen verrast. Het was één keer teveel! Omwille van de verhuizing van het gelijkvloers naar het eerste verdiep werd in 2000 de laatste hoklijst ingediend en verhuisden de duiven naar enkele vrienden. Zo gaat Robert nog geregeld letten bij Ponthieu-Goeminne in Evere of staat hij zijn twee leerlingen uit Evere met raad bij. Ook gaat Robert nog geregeld met vriend Henri Thoumire op stap om duiven te keuren. U kan zich wel indenken dat zoals overal waar er in tandem gespeeld wordt, de meningen wel eens durven verschillen. “Gerst kun je vergelijken met salade”, wist Mevrouw De Smet, “een duif moet goed eten, zeker als ze pluimen dient te maken, maar geen salade!” Ik veronderstel dat u begrepen heeft. Als wij er dan nog bij vertellen dat Robert eigenlijk dankzij mevrouw duivenliefhebber was… dat Robert soms lang uithuizig was… op dinsdagavond vanuit de Tour belde om naar de uitslag van de duiven te polsen… en dat mevrouw een dochter van een duivenliefhebber was, wel dan weet u al teveel…
Los om 8 h. 20 !
“Door de reportages heb ik veel geleerd. Zoals bijvoorbeeld de hokken in een hok bij André Vanbruaene en Etienne Devos. Of zoals het totale weduwschap, dat echter een weduwschap met duivinnen was bij Dirix in De Panne. De duivinnen zaten in een volière met kiekendraad op de vloer met palen die dienden als rustplaats. Na het verschijnen van de reportage liepen de Fransen bij Dirix de deur plat. Wat de duiven betreft, schreef ik vanaf ’60 mijn wekelijkse bijdragen in “La Dernière Heure”, “De Gazet van Antwerpen” en “Het Laatste Nieuws”. Begin der jaren tachtig ben ik op aanraden van wijlen Robert De Scheemaecker voor “Duifke Lacht” gaan schrijven.” Vanaf ’85 verzorgt Robert ook samen met vader en zoon Temmerman de nationale top-100, waarbij hij Wallonië voor zijn rekening neemt. Ook stond hij van ’68 tot ’94 naast Gust Debacker bij Cureghem Center. Het was immers Robert De Smet die ervoor zorgde dat Cureghem na het overlijden van Debacker in Brabantse handen bleef in de persoon van notaris Dons als voorzitter en van de familie Rans wat de uitslagen betreft. Wat fleuren Robert en echtgenote Yvonne op als ze het verhaal van de Hollandse Barcelona’s van ’82 en ’83 doen. In die periode wilden de Nederlanders afscheuren van de internationale Barcelona en stonden ze met een beperkt konvooi op Montjuich. “Eén van die twee jaren hadden de Nederlanders van Ophuizen als informant naar de internationale losplaats Sagrera gestuurd. Toen van Ophuizen in de buurt was, deed Debacker de manden uit de wagons op de kaai zetten met de aankondiging dat om 8 u. 20 zou gelost worden. Eens van Ophuizen dit gehoord had, reed hij in allerijl terug naar Montjuich zodat ze ook door om 8 u. 20 konden lossen. Gust Debacker werd ondertussen echter ingelicht omtrent slecht weer op de vliegroute zodat hij Guy Libotte inlichtte tot ’s anderdaags uit te stellen!” Dit was ongetwijfeld het “moment de gloire” van Debacker. Temeer omdat de Hollandse Barcelona op een rampvlucht uitdraaide en de internationale vlucht de dag nadien vlekkeloos verliep. Wat de overwinningen betreft, zal De Smet nooit de zege van Chrétien Vanoppen uit het Limburgse Althoeselt vergeten, waarvan de tweejaarse doffer als enige de 800 metergrens overschreed. Vanoppen werd zodanig zot van de kopers dat hij zijn duiven mee naar zijn slaapkamer nam! Ook zal Robert nooit de aankomst van vijf duiven op de dag van lossing vergeten in 1992, waaronder twee van Pochet, die echter ’s anderdaags door de duif van Biemans (NL) gepasseerd werden.
De toeristenbond !
“Ik heb nooit iets tegen iemand, maar wel tegen hetgeen hij doet of niet doet”, wist argus toen we hem over de K.B.D.B. aanspraken. “Ik heb veel van Vermeulen en zijn ploeg verwacht, maar heb me weer eens vergist. De K.B.D.B. is een toeristenbond. Ze reizen graag: ’s winters naar alle buitenlandse nationale dagen en in de voorbije zomer waren ze zelfs present op de lossingen te Bourges, Barcelona en Perpignan. Och, het zijn brave mensen, maar ze doen niets. Ik weet waarom de K.B.D.B. slecht werkt. Kijk, bij de wielerbond heeft men geen provinciale afdelingen zoals wij. En dan wil ik nog niet spreken van Brussel en Zele. En verder: laat ons met duiven spelen. Dat gepingel met advocaten interesseert ons niet. Wat hebben die mannen schade aan den bond aangericht! Wat is overigens de essentie van de bond? Wel om samen te leven in alle openheid voor iedereen. Maar wat stel ik vast? Eens ze verkozen zijn houden ze alle informatie voor henzelf. Waar gaan we naartoe met zo’n volk? En dit terwijl de bond er is om de aangeslotenen te beschermen en te dienen. Op de laatste Algemene Vergadering werden noch 14 juli noch 30 augustus vernoemd. Wel, voor wie nemen die heren ons? Juist, voor niemendal. Het individueel stemrecht werd immers gekelderd omdat er – als ik het juist heb – slechts 732 (!?) antwoorden kwamen op hun referendum. Is dat weinig, voor duivenliefhebbers die niet rap uit hun kot komen? Ook dient men het sociale aspect van de duivensport niet te vergeten. In de maatschappij te Beersel zijn er 4 à 5 Portugezen, wel op een tweetal jaar waren die mensen ingeburgerd. Ze voelen zich hier thuis dankzij de duiven. Daarentegen kan ik niet tegen de plaag in de duivensport die afgunst noemt, vooral als men een beetje fatsoenlijk met de duiven voor de dag komt. En de fout die wij – mijn vrouw en ik – begingen, was onze kinderen niet in het duivenspel te betrekken. Mijn zoon heeft zelfs een hekel aan duiven. Als hij van school thuiskwam moest hij meermaals een uur wachten vooraleer hij kon eten omdat de duiven om halfeen van een oefenvlucht dienden te vallen.” Weet immers dat Yvonne en Robert ondertussen reeds drie keer overgrootouder zijn.
Wat kunnen profs zonder hobbyisten?
Wat de toekomst van de duivensport betreft, ziet Robert twee sporen. Enerzijds de professionelen en anderzijds de hobbyisten, waarbij hij met klem benadrukt dat de profs niet zonder de hobbyisten kunnen. Wat zouden ze immers met hun duizend duiven in Barcelona als er geen vierentwintigduizend andere deelnemers zijn? “We dienen zodanig wedvluchten in te richten dat de hobbyisten zich kunnen verdedigen en niet onder de voeten gelopen worden. De grote hokken zouden de moed moeten hebben om met een beperkt aantal duiven – maximaal bijvoorbeeld tien – aan hun “opleervluchten” deel te nemen. Ook vind ik series van bijvoorbeeld zes of tien duiven uit den boze. Daar hebben de meeste liefhebbers geen boodschap aan. Ook zijn de stralen van de concoursen te bekrompen. In de vijftiger en zestiger jaren speelden wij Noyon van Brussel tot Herent en nu gaat men met minder duiven straat tegen straat spelen! Alstublieft, geef de mensen die iets willen ondernemen meer vrijheid! Laat de liefhebbers zoveel mogelijk hun goesting doen. En dan hadden we het nog niet over een meteorologische commissie. De La Souterraine van 30 augustus is hiervan een schoolvoorbeeld. Met een voorspelling over verschillende dagen, zou men gewis een andere beslissen genomen hebben en bijvoorbeeld toch op zaterdag kunnen gelost hebben. In ’95 volgde piloot Jean-Marie Colson Barcelona voor ons. Hij maakte een voorspelling op basis van de verschillende weersgesteldheden omtrent de aankomst van de eerste duif, die hij schatte rond 7 h. 56 voor 1020 km. Hij zat er niet ver naast vermits de winnende duif bij Gyselbrecht in Knesselare om 8 h. 40 voor 1084 km viel. Nogmaals een bewijs dat men met vakmensen dient te werken.
En mocht u eraan twijfelen, Robert De Smet was een vakmens als het op de koers aankwam en nu nog steeds voor wat betreft zijn bijdragen over de duivensport. Hij is als het ware met een balpen, een wiel en een duif in zijn hart geboren, doch zal wellicht steeds met lede ogen moeten toezien dat de idealist die hij voor ogen heeft nooit onze duivenbond zal leiden.

Hier herkent u v.l.n.r. mevrouw De Smet, Gust Debacker en Robert De Smet tijdens de “Dag van Cureghem” in ’94 (de laatste voor Gust).




Hier zien we hem op bezoek bij Jef Carlens – de internationale Barcelona-winnaar van ’73 uit het Limburgse Zepperen
– (tweede van rechts) in gezelschap van Jaak Nouwen (tweede van links).

Robert mede-inrichter was voor “La Dernière Heure”.

Deze mooie foto van Yvonne en Robert De Smet dateert van 1957.

Het mooie diploma van de maatschappij “’T is Gebakken” uit Brussel voor de ereprijs tegen 4.551 duiven uit Noyon op 21 juli 1955.
(Met dank aan Patrick Philippens)